De kinderen gebruiken hun eigen woorden om elkaar te begeleiden bij het vinden van het juiste beeld en woord.

De luisteraar heeft de opdrachtstrook, met de afbeeldingen naar boven, voor zich liggen. De spreker heeft de beeldkaartjes, met de gekleurde stippen naar boven, opgestapeld voor zich liggen. Hij pakt het eerste beeldkaartje en en omschrijft wat er op de afbeelding te zien is. De luisteraar wijst de dezelfde afbeelding op de opdrachtstrook aan. De spreker legt zijn beeldkaartje, met de gekleurde stip omhoog, boven de aangewezen afbeelding op de opdrachtstrook. Wanneer alle beeldkaartjes zijn omschreven en boven de opdrachtstrook zijn geplaatst mag de luisteraar de opdrachtstrook omdraaien. De stippen op de beeldkaartjes moeten overeenkomen met de volgorde van de gekleurde stippen op de opdrachtkaart. Om het spel moeilijker te maken kun je een limiet aan het aantal of soort woorden stellen.